Bookmark and Share

Het is 1855. Het zijn barre tijden voor Culemborg. Werkeloosheid en ellende bepalen het straatbeeld. Vrolijkheid en geluk lijken zaken van een ver, ver verleden. Burgemeester Johan van Hoytema geeft de schuld aan de veranderde handelsroutes en de slechte economische tijden. De bevolking op haar beurt wijst met beschuldigende vinger naar haar eerste burger. De burgemeester zit met zijn handen in z’n haar. Hoe leidt hij de stad terug naar welvarende tijden? Hoe wordt hij net zo’n geliefde burgervader als zijn vader en grootvader ooit waren?

De stad is ongelukkig. De burgemeester hopeloos.

Midden in de kerstnacht wordt opeens op de deur van de burgemeesterswoning gebonsd. Slaperig doet de burgemeester open. Daar staat de pontbaas. Een zonderling figuur, die zo lang als men zich kan herinneren, zwijgend heen en weer vaart over de rivier. Alsof hij er altijd is geweest. Op dreigende toon voorspelt hij rampspoed. Culemborg zal ten onder gaan. De dijk zal barsten, het water zal de stad verzwelgen. ‘Maar’, zo benadrukt hij, ‘het water is het ware probleem niet.’

Terwijl in de verte de donder te horen is, kijkt de burgemeester de zonderlinge pontbaas verbaasd na als deze in de nacht verdwijnt.

Wat gaat er gebeuren? Een even spannend als kolderiek verhaal met een ware kerstmoraal.